Joris van Casteren – Lelystad

11 January 2012

De eerste bewoner van Lelystad, een van de jongste woonplaatsen van Nederland, werd verwelkomd in 1967. Het had de parel aan de kroon van de Zuiderzeewerken moeten worden, maar volgens velen leeft men daar in die meest uitgestrekte gemeente van Nederland nog altijd in volledige verlatenheid. ‘Inrijden alleen voor bestemmingsverkeer’, dat idee. Een gevoel dat je ook bekruipt bij Zoetermeer of Leidsche Rijn. In de Flevopolder ervaar ik dan tenminste nog altijd het licht sensationele gevoel dat ik in feite over de zeebodem rijd, dat botters en boeien hebben plaatsgemaakt voor bruggen, beton en bermtoerisme. Maar dat daar in de polder mensen willen wonen, vervulde mij als kind al met een mengeling van afschuw en medelijden.

‘Hier zou ik nooit willen wonen’. Zo sprak op ferme toon ook de moeder van schrijver en journalist Joris van Casteren toen ze in januari 1976 vanuit Rotterdam met haar man een bezoek bracht aan Lelystad. Vader Van Casteren vond het er echter allemaal opgeruimd en netjes uitzien. Hij kon er bovendien een mooie betrekking krijgen in het onderwijs, waar ruimte was voor allerlei pedagogische experimenten. Dus ze gingen tóch. Pas drie jaar later zou moeder Van Casteren haar eigen weg inslaan en de scheiding aanvragen. Lelystad heeft ze echter nooit meer van zich af kunnen schudden, evenmin als haar zoon.

In wat voor omgeving kwam het jonge gezin Van Casteren midden jaren zeventig terecht? Een wijk die was opgebouwd uit identieke huizen: gele baksteen, rode voordeur, wc-potten overal identiek geplaatst, enzovoort. Verder was er in de wijde omgeving niets dan zand te zien. Afgezien van het bouwverkeer, waren er vooral verhuiswagens op de zandvlaktes te vinden, met spulletjes van jonge gezinnen die net als vader Van Casteren de nieuwe maatschappij kwamen versterken.

Intussen steeg het aantal misdrijven in deze ‘modelstad’ onrustbarend snel. In 1977 waren het er 1198, twee jaar later liep dit getal op tot 2037. Datzelfde jaar woonden er 40.000 mensen in de stad en werden er twee keer zoveel uitkeringen verstrekt als in gemeenten van vergelijkbare omvang, elders in het land. In de jaren tachtig was twintig procent van de bevolking werkloos, ontving een kwart van de bevolking een uitkering en brandde elke week wel ergens iets af. Bovendien was er sprake van grote leegstand: in 1987 stonden 1400 woningen leeg, zo’n zeven procent van het totaal.

Van een democratische traditie was in die tijd evenmin sprake. De eerste bewoners werden in de jaren zeventig op geen enkele wijze betrokken bij de inrichting van hun leefomgeving. Lelystad werd tot 1980 bestuurd door een landdrost, bijgestaan door ambtenaren van de zogeheten ‘Rijksdienst’. Er was wel een adviesraad, samengesteld uit inwoners van de stad die zich daarvoor verkiesbaar konden stellen, maar daar hoefde de landdrost uiteindelijk niet naar te luisteren. Dat deed hij dan liever ook niet.

Joris van Casteren bracht zijn jeugd door in deze stad en heeft er een uitermate meeslepend boek over geschreven. Een boek dat in eigenlijk zijn weerga niet kent in de hedendaagse Nederlandse literatuur. Wij zijn sowieso niet bijzonder verwend met boeken die onze eigen tijd analyseren. Er bestaan nauwelijks romanschrijvers die als een ‘seismograaf’ (de term is van Louis Paul Boon) met hun pen alle trillingen die grote maatschappelijke gebeurtenissen teweeg brengen, hebben geregistreerd, bewerkt en verbeeld.

Het is dan ook bijzonder frappant dat op de flaptekst van Van Casteren’s boek te lezen staat: ‘Lelystad gaat verder waar de roman ophoudt’. Ik geloof dat een dergelijke passage niet snel op een boek van een Vlaamse romancier zal verschijnen. In Nederland zijn romanschrijvers vooralsnog niet bij machte gebleken een goede roman over ‘de staat van Nederland’ te schrijven in de traditie van hun Vlaamse collega’s Tom Lanoye, Paul Mennes of Dimitri Verhulst. Dan moeten we eerder bij cabaretiers, rappers en journalisten zijn.

Maar hoewel geen roman, Lelystad laat zich met genoegen lezen als het wat ontluisterende relaas van een gigantisch experiment in naoorlogs Nederland, dat als doel had een nieuwe gemeenschap op te bouwen. De auteur combineert prachtige observaties over zijn jeugd met korte historische uitstapjes over figuren als Ir. Lely of Cornelis van Eesteren, een stedenbouwkundige die fantastische plannen voor de stad ontwikkelde. Helaas werden ze nooit uitgevoerd.

Lelystad gaat – met name in het eerste deel – over planologen, visionairen, maar ook gewoon over bakstenen, speelplaatsen, winkelcentra, hofjes met bankjes, kunstmatige meertjes en over een fietsbruggenstelsel dat los van overige verkeerswegen werd aangelegd. Het biedt bovendien een doorkijkje in de bevolkingsopbouw van Nederland aan het eind van de twintigste eeuw toen Lelystad volliep met Amsterdammers met gedragsproblemen, falende zakenlieden, Surinaamse gezinnen die na de onafhankelijkheid van hun land woningen zochten of met Vietnamese bootvluchtelingen. En Van Casteren geeft zijn ontluisterende boek tot slot een fraaie dramatische lading door de authentieke verhalen over drugshandel, ramen ingooien, containers in brand steken, telefooncellen of bushokjes opblazen met vuurwerkbommen of eenden dronken voeren met in wodka gedoopte stukjes brood.

De naakte feiten en de koele cijfers krijgen glans door de autobiografische verhalen van Van Casteren, die welhaast als illustratiemateriaal dienen. De korte zinnen die de auteur daarbij hanteert, maken het geheel des te indringender. En omgekeerd krijgen die jeugdherinneringen enorm veel meer betekenis door ze in een sociologische en historische context te plaatsen. Geen roman kortom, maar een prikkelende documentaire vorm.

Deel twee van het boek overtuigt helaas wat minder. Van Casteren heeft de stad van zijn jeugd dan al lang en breed achter zich gelaten en bezoekt vijftien jaar later zijn ouders, zijn vrienden van vroeger en interviewt ook enkele bestuurders van de stad uit zijn jeugdjaren. Hier ebt de spanning wat weg uit het boek. De noodzaak om op deze manier de cirkel rond te maken, zie ik ook niet helemaal. Dan had ik liever de vraag beantwoord willen zien hoe het nú is voor jongeren, om in Lelystad op te groeien. Wel maakt Van Casteren in dit deel eens te meer duidelijk waar fouten zijn gemaakt. Juist het gebrek aan democratie, waardoor de mensen geen betrokkenheid bij hun leefomgeving ontwikkelden, plus de ontstellende eenvormigheid van de straten en de huizen, zorgden voor een gevoel van ontheemd zijn, zich verloren voelen. De bewoners leefden welhaast anoniem, onopgemerkt, kregen niet de kans hun eigen markeringspunten vast te leggen, hun geschiedenis te schrijven op lokaal niveau. Met dit boek heeft Van Casteren dat laatste zeker wel bereikt. Hij heeft zijn jeugdherinneringen op papier gezet, de huizen waar hij gewoond heeft benoemd, de straten waar hij zwierf en rotzooi uithaalde een naam gegeven, hij heeft als een ware kunstenaar zijn ‘tag’ geplaatst. Niet met graffiti, maar met papier en inkt.

 

Joris van Casteren, Lelystad. Prometheus, Amsterdam 2008. 336 p.