Zoek de mens

27 November 2015

Jean-Léon Gérôme (French, 1824-1904). 'Diogenes,' 1860. oil on canvas. Walters Art Museum (37.131): Acquired by William T. Walters, 1872.

Jean-Léon Gérôme (French, 1824-1904). ‘Diogenes’

Hij heeft het goed voor elkaar, Gerlof Verdegaal. Nog geen vijftig jaar oud, werkzaam als planoloog en materieel gezien aan de top van zijn kunnen. Alles wijst er op dat zijn leven ‘een verhaal vol huiselijk geluk’ zal worden. Vader is enkele jaren voordien overleden, moeder stelt het redelijk wel. Met zijn vrouw en drie kinderen woont hij in een buitenwijk van welhaast Amerikaanse allure. De kinderen hebben elk een eigen kamer, voor zichzelf heeft hij een prettige werkruimte ingericht en zijn elegante vrouw met oceaanblauwe ogen is doorgaans vervuld van dankbaarheid: ‘Ze was blij met hun woning en de kunstig met grijze graniettegels en stroken groen opgemaakte achtertuin, blij met het comfort van een werkster voor twee ochtenden per week, en blij met de tijd om te genieten van een volgende triomf op de alledaagsheid’.
Maar dan slaat het noodlot toe in de vorm van een alles ontwrichtende maagpijn en een rumoerig onderlichaam. Vervelende doktersonderzoeken volgen, dozen vol maagzuurremmers, talrijke dieetadviezen, maar dat alles kan niet voorkomen dat Gerlof ernstig last krijgt van slaapdeprivatie en steeds vaker vakantiedagen moet opnemen. Zijn conditie verslechtert zienderogen. Het altijd zo harmonieuze gezin begint stilaan ook te lijden onder zijn ziekte, overgevoelig als de flatulente vader is voor lawaai, gezeur, drukte en geruzie. Specialist na specialist wordt geraadpleegd, maar niemand kan enig soelaas bieden. Fysiek mankeert hem eigenlijk niets, zo beweren de artsen en Gerlof piekert zich intussen suf over zijn klachten: ‘welke oorzaak voerde tot zijn gastrische ellende, wat hield zich schuil achter zijn erbarmelijke spijsvertering en stoelgang, bestond zijn ellende, om het zo maar eens te zeggen, in autonome zin, als een technisch proces van onbekende elementen die elkaar in het onbekende ontmoeten om daar naar de trant van de stoffelijke, al te stoffelijke wereld een verbond aan te gaan – of waren het afleidingen, mystificaties, verwaarloosde sentimenten, psychische barricades?’
Inderdaad lijkt het er op dat het onvrede over zijn baan is die hem kwelt. De collega’s op kantoor zijn hem liever kwijt dan rijk en hij wordt uiteindelijk als archivaris naar de kelder van het gebouw verwezen. De spanningen tussen Gerlof en zijn toch al te materialistisch ingestelde vrouw lopen steeds hoger op, evenals de financiële zorgen die ze hebben. En tot slot is er de bezorgdheid om zijn verwarde moeder die helaas toch opgenomen moet worden in een verpleegtehuis. Hij vermoedt weldra dat ze daar niet met de beste zorg omringd wordt en bezoekt haar heel geregeld.
Zijn droevige digestieve systeem brengt Gerlof steeds nadrukkelijker in verband met deze zaken. Tot de sociaal verpleegkundige die hij en zijn vrouw intussen hebben ingeschakeld, die een cruciale vraag stelt: ‘De vraag is: voor wie leeft u of wílt u leven?’ Toch nog vrij onverwacht verlaat hij spoedig daarna, met slechts enkele benodigdheden in zijn plunjezak, huis & haard, vrouw & kinderen.
Samen met een zwerfhond die hij kort daarvoor heeft opgevangen, vindt Gerlof domicilie op het stoepje van een transformatorhuisje in het stadspark en begint een bestaan als thuisloze. Of hij onderweg is naar een onbekende bestemming of gewoon wil verdwijnen, blijft in het midden. Contact met mensen, zelfs met zijn vrouw en kinderen die schoorvoetend een enkele keer op bezoek komen, mijdt hij zoveel mogelijk, op zoek naar een staat van zorgeloosheid: ‘de vrijheid en rust, de natuur, de stilte, samen sloopten ze de muren in zijn hoofd; hij voelde ruimte en vrijheid, durfde te ruiken aan een universum van perspectieven. Het moest een kwestie van tijd zijn voor zijn darmen hun gênante gerommel zouden staken’.
Intussen gaat de roman allang niet meer alleen over maagpijn, of een huwelijkscrisis. Een kenmerk van Schoenmakers boeken, die eerder ook al grote thema’s als bijvoorbeeld ontwikkelingswerk aansneed maar van dergelijke maatschappijkritische geluiden niet zijn hoofdthema maakt. Fijntjes formuleert Schoenmakers scherpe kritiek op onze hedendaagse, antisociale maatschappij. Want verschoppelingen, bejaarden, werklozen, thuislozen of mensen die anderszins economisch niet meer ‘rendabel’ zijn, daar weten we ons blijkbaar nauwelijks nog raad mee en stoppen we liefst zo ver mogelijk weg. Het is een problematiek zo gênant als onze stoelgang en daar praat een normaal mens ook niet over. Ons instrumentarium bij dit soort problematiek blijft beperkt tot rationaliseren (beter nog: calculeren) en een formalistisch soort rendementsdenken. Wat is er met kameraadschap gebeurd, liefde, mededogen en zorgzaamheid? Die vraag lijkt het toch óók om te draaien bij Schoenmakers.
Maar de waarheden waarnaar M.M. Schoenmakers peilt in deze wereld zijn keihard en met Gerlof kán het bijna niet goed aflopen, zo weet de lezer al vrij snel. Dat de roman toch tot het einde min of meer spannend blijft, komt doordat een aantal interessante lijntjes met bijfiguren in het verhaal open blijven, maar meer nog heeft het te maken met de magistrale stijl. M.M. Schoenmakers kan zinnen bouwen als kunstige kathedralen, maar ook rustpunten inbrengen met ingetogen dialogen of ontnuchterende constateringen. Het is de stijl die het verhaal doet voortstuwen en de lezer moeiteloos meesleurt in die wonderlijke wereld van dak- en thuislozen, misdadigers, prostituees en anderszins zonderlinge figuren die veel mededogen oproepen. Meer, in elk geval, dan de vrouw en kinderen van Gerlof.
Boeiend aan de roman, ‘onmodieus’ zo typeerde Arjen Fortuin hem terecht in NRC-Handelsblad, is tot slot dat Schoenmakers bij de culturele analyse die deze seismografische roman wil zijn, zowel op groteske wijze de verlaging zoekt (de stront, de onderwereld) als op klassieke wijze de hogere cultuur (de geschiedenis, de handgeschreven brief aan de koningin die Gerlof componeert). Het onwillige darmstelsel van Gerlof Verdegaal brengt een kettingreactie van handelen en met name niet-handelen teweeg en de stoelgang, de excrementen en de stank van Gerlof en zijn hond zijn nooit van de lucht. Maar op de achtergrond zweeft natuurlijk het verhaal van Diogenes van Sinope. Als levenshouding stond hij een onthecht bestaan voor, vrij van behoeften, los van alle conventies en traditionele waarden. Diogenes zou volgens sommigen in een regenton of een amfora hebben gewoond en aangezien hij leefde als een hond, ook de bijnaam ‘hond’ hebben gekregen. In elk geval zag de asceet af van een vaste woning, seksuele omgang, kleding en behoorlijk voedsel. Diogenes was vooral op zoek naar de waarachtige mens. Gerlof Verdegaal heeft die mens aan het eind van de roman niet gevonden. Hij, die bijna vijftig jaar lang protagonist was in een verhaal vol huiselijk geluk, gaat ten onder aan zijn heden en haalt zijn toekomst niet.

M.M. Schoenmakers, De wolkenridder. De Bezige Bij, Amsterdam 2015. 254 p. €18,90.

Eerder verschenen in Ons Erfdeel 58 (2015) 4 (november), p.165-166.