Renger, van Nyk de Vries

1 May 2016

56274_9789029539050_cvrJE MOET DOEN WAT JE MOET DOEN.

Nyk de Vries (Noardburgum, 1971) studeerde geschiedenis in een periode dat het postmodernisme
grote opgang maakte. Aanvankelijk beviel hem dat uitermate, want dankzij dit denkkader kon hij zijn
waaier aan waarheden, de diverse rollen die hij in zijn leven had te vervullen, netjes naast elkaar laten bestaan. Hij was de zoon van een bouwvakker uit de Friese Wouden en moeder was huisvrouw. De Vries was daarnaast al jong leadzanger bij de Engelstalige punkrockformatie The Amp (1987-1995). Verlegen was hij bovendien, maar uitbundig niet minder. Hij stond als student ingeschreven aan de Rijksuniversiteit Groningen, IKEA aldaar kende hem als magazijnbediende en vanaf 2000 was hij schrijver.
Maar onlangs erkende De Vries dat deze constructie van verschillende waarheden hem te lang gevangen
heeft gehouden: “Het bood een verklaring voor een wereld die ik niet goed begreep, maar ik relativeerde daardoor alles kapot. Ik bleef te veel op afstand.” Dat de schrijver Nyk de Vries tegenwoordig een veelgevraagde performer is, verbaast niet als je bedenkt dat hij al in 1988 door popjournalist Jacob Haagsma geroemd werd om zijn manische acts. De “Morrissey van de Friese Wouden” noemde men hem. Nadat de fut uit zijn eerste band was gedropen, ging Nyk de Vries drummen en gitaarspelen in de band van zijn vriend en collega-schrijver en -muzikant Meindert Talma.
Het bleef niet bij muziek maken alleen, want daarnaast zetten de twee vrienden in 1996 een Friestalig literair tijdschrift op: De Blauwe Fedde. In Groningen gaven Talma en De Vries in die periode een enorme impuls aan de Friese literatuur, samen met de in deze periode eveneens debuterende dichters Tsead Bruinja en Albertina Soepboer, en de prozaschrijver Jaap Krol.
Met Rezineknyn begon het schrijversleven van De Vries zelf: een autobiografische roman die
een paar maanden uit het leven van enkele schooljongens beschrijft. Het boek over een jongen
die “als een Vlaamse Reus van zijn rode doosjes Sun Maid-rozijnen at” verscheen ook in het Nederlands (Rozijnkonijn, 2003), evenals de roman Prospero(2006/2007). Maar zijn literaire werk werd pas echt boeiend toen Nyk de Vries zogenaamde prozagedichten bundelde in Motorman & 39 andere prozagedichten (2007) en De dingen gebeuren omdat ze rijmen (2011). Hierin wist hij zijn droogkomische stijl en zijn kolderieke kwinkslagen veel beter te doseren dan in de eerste romans en zo ontstonden soms wrange, soms absurdistische miniatuurtjes die nog het meest verwant leken aan het werk van Daniil Charms. De Vries had zijn stiel ontdekt.
Over deze hele periode schreef Meindert Talma in 2013 de sterk autobiografische roman Kelderkoorts, met een bijbehorende cd. Nyk de Vries komt in deze roman natuurlijk voor en wellicht heeft dit intussen veelgelezen boek van zijn vriend ervoor gezorgd dat zijn eigen autobiografie-in-wording, Renger, eindelijk ook voltooid kon worden. Daar was hij al een jaar of wat mee aan het werk. Eind 2007 woonde de auteur een maand in Amsterdam om uit te proberen of hij Groningen moest verlaten. Zijn beide ouders waren inmiddels overleden. Daar in Amsterdam, waar hij zich mettertijd inderdaad zou gaan vestigen, bedacht Nyk de Vries het uitgangspunt voor zijn volgende grote roman. Het startpunt moest zijn dat hij terugkeerde van vakantie en op Schiphol een wonderlijke figuur ontmoette. Na dat korte verblijf in Amsterdam vertrok de auteur begin 2008 voor drie maanden naar een vriend in Malawi. Daar schreef hij een eerste versie van Renger.
Vrienden die dat manuscript lazen, hadden echter grote moeite de draad vast te houden. Het
boek was te wonderlijk om nog te kunnen volgen. Door zijn eigen leven en dat van zijn vader aan het
verhaal over dat merkwaardige personage Renger toe te voegen, dus door een grote autobiografische
investering te doen, wist Nyk de Vries alsnog een pact met zijn lezers te sluiten. De roman gaat dus in belangrijke mate over zijn eigen leven, zoals hierboven in grote lijnen geschetst, maar er is meer.
Renger gaat ook over het vermogen om te kunnen vertellen over het onbenoembare van het leven. Even
heeft De Vries zelfs overwogen om zijn roman maar helemaal te beperken tot de levensgeschiedenis van zijn vader, maar hij zag daar uiteindelijk toch van af. In een interview lichtte hij toe dat er dan iets verloren zou zijn gegaan, namelijk “dat er gewoon dingen zijn die niet benoemd kunnen worden”.
Dat onbenoembare brengt ons terug bij het verhaal over de unheimische, opdringerige Renger.
“Wie hebben we hier? Jezus Christus? Mijn verlosser?” Deze gedachten komen spontaan bij de
verteller op als hij op Schiphol door iemand op de schouder getikt wordt – geheel volgens de allereerste opzet van de roman. De man, gekleed in een ruimvallend wit pak, ontpopt zich als een imposante figuur. Hij wil over het verleden praten, want hij beweert uit hetzelfde dorp als de hoofdpersoon te komen – daarmee op geheimzinnige wijze een zekere gemeenschappelijkheid suggererend. Renger komt even onverwacht als hij gaat, intussen twijfel en verwarring zaaiend, pijnlijke en soms confronterende vragen stellend. Maar juist door die vragen begint de verteller het verhaal over zijn afkomst en zijn jeugd en met name dat over zijn vader te vertellen. Dát is het pact dat Vries met zijn lezer moest sluiten om het verhaal over Renger leesbaar te krijgen.
Hoe dat werkt? De lezer wordt na die openingsscène voortgestuwd in het boek, doordat hij
zich telkens de vraag blijft stellen wat die merkwaardige Renger en de vader van de verteller
toch met elkaar te maken hebben. En waarom wordt het verhaal over Renger in de verleden tijd verteld en de autobiografie in de tegenwoordige tijd? Renger wil de verteller soms een spiegel voorhouden, maar hij lijkt ook verdraaid veel op een alter ego van de verteller. Gaat het hier om een motief dat gelijkenissen vertoont met het duo Osewoudt/Dorbeck uit De donkere kamer van
Damokles
van Willem Frederik Hermans? Was het ook niet zo dat de zoon zijn vader er wel eens op betrapte dat hij met iemand praatte die er duidelijk niet was? En waarom rijdt Renger in een blauwe Volvo die precies lijkt op de wagen die de verteller vroeger bezat? Hoe het ook zij, Renger heeft eigenlijk twee functies in deze roman: die van katalysator om een autobiografie op gang te brengen én die van ontregelaar. Zowel bij de verteller als bij de lezer.
Misschien heeft De Vries deze structurerende geste wel overgenomen van regisseur David
Cronenberg. Niet voor niets noemt hij – nota bene in deze roman – diens film Naked Lunch een inspirerende trip. Toen Cronenberg Naked Lunch van William S. Burroughs ging verfilmen, wist hij slechts eenheid te scheppen door tal van biografische elementen in de film te monteren. De hallucinatoire reeks korte episoden die door Burroughs opzettelijk in een uiterst los verband werden geplaatst, waren zonder een dergelijke ingreep nauwelijks verfilmbaar.
Uiteindelijk heeft Nyk de Vries door twee verhalen en twee stijlen te combineren een vorm
gevonden die de redelijk eenvoudig vertelde aanpak van zijn eerste romans combineert met de
spanningsboog en de ontregelende humor van de ultrakorte verhaaltjes. Het is de nooit ingeloste
suggestie van onderlinge eenheid die de kracht van deze bijzondere roman bepaalt. Het verhaal over de vader, over zijn jeugd, zijn leven als student, zijn werk bij IKEA, zijn bestaan als muzikant is afgerond en kan worden afgesloten. Het is mooi geweest. Maar dat die enge Renger nog wel eens opduikt in het werk van Nyk de Vries, dat sluit ik zeker niet uit.

NYK DE VRIES, Renger, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2015, 352 p.

Eerder verschenen in Ons Erfdeel 2016/2.