Maurice Gilliams (1900-1982)

30 January 2023


62f34_9789025314224_cvr-scaledAls een spannend boek. Zo begint Annette Portegies haar biografie over schrijver en dichter Maurice Gilliams (1900-1982). Met de Schwung van een romanschrijver vertelt de biografe over een van de meest tragische gebeurtenissen in het leven van Gilliams, toen hij in 1938 doodziek en suïcidaal werd opgenomen in het Stuyvenberggasthuis. Zijn prille huwelijk met Gabrielle Baelemans was mislukt (al zou hij pas in 1976 van haar mogen scheiden), zijn geliefde moeder was overleden, hij was ziekelijk, had geen baan en veronachtzaamde zichzelf. Portegies: ‘De schrijver staat in Antwerpen dag en nacht onder strenge bewaking van een verpleegster sinds hij zijn ‘vertrouwen in het leven en in den mensch’ verloor’.

Twee maanden verbleef hij in het gasthuis in de binnenstad van Antwerpen en daarna werd de geplaagde dichter en schrijver voor herstel overgebracht naar de Sint-Jozefkliniek in Essen. De financiële middelen voor deze verzorging van de armlastige en werkloze drukkerszoon werden bijeengegaard door bevriende schrijvers en uitgevers, die zich verzamelden in het Comité Maurice Gilliams.

Dit kordate hoofdstukje vormt eigenlijk het watermerk voor de rest van de biografie: ‘Maurice Giliams […] blijft zijn leven lang schrijvend onderzoeken wat heeft geleid tot zijn hartstochtelijk doodsverlangen in de winter van 1938-1939, als oorlogsbedreiging haar schaduw werpt over Europa’. Opmerkelijk, deze laatste woorden, want aan die dreigende ideologische spanningen en aan het oorlogsgevaar wordt in de biografie relatief weinig aandacht besteed. Gilliams stond lange tijd bekend als de schrijver van de introspectie, de eenzame man die zichzelf wilde uitdrukken op een wijze die de tijd zou ontstijgen. Dat beeld is door diverse mensen intussen wel aardig aan gesleuteld, Portegies kent die nieuwe interpretaties ook, maar lijkt toch grotendeels vast te houden aan het ‘oude’ beeld waar Gilliams zelf overigens flink aan heeft bijgedragen.

In 1936 vestigde Gilliams definitief zijn reputatie als een van Vlaanderens belangrijkste schrijvers, met de publicatie van zijn autobiografische roman Elias of het gevecht met de nachtegalen. Deze licht-melancholische roman, waarin Gilliams op zoek lijkt naar iets wat hij gaandeweg verloren is (levensdrift?), zou, anders dan nagenoeg de rest van zijn oeuvre, nadien nog vele malen herdrukt worden. Het werd veruit de belangwekkendste publicatie uit zijn oeuvre, dat in omvang overigens zeer bescheiden genoemd mag worden: ongeveer twaalfhonderd pagina’s. Gelukkig is tegelijk met het verschijnen van deze biografie door Leen Huet een bloemlezing samengesteld uit zijn poëzie, proza, dagboekfragmenten en essays, zodat lezers opnieuw kunnen kennismaken met het werk van deze precieuze auteur.

Dat werd hoog tijd want op academisch niveau werd Maurice Gilliams weliswaar steeds druk bestudeerd (Anne-Marie Musschoot, Martien G. de Jong, Liesbeth van Melle, Filip De Ceuster), hij zal de jongste decennia, zeker in Nederland, niet veel lezers meer gehad hebben. Daarnaast is Gilliams denk ik altijd wel een geliefd soort writer’s writer geweest. Pierre H. Dubois, Mark Insingel en Paul de Wispelaere, maar ook Stefan Hertmans en zeer recent Marieke Lucas Rijneveld hebben hun bewondering voor de stilistische grootmeester Gilliams nooit onder stoelen of banken gestoken.

Maar nodigt de biografie van Portegies inderdaad uit tot herlezen van dit oeuvre, door Gilliams zelf in de loop der jaren nota bene flink uitgebeend? Het antwoord op die vraag moet uiteindelijk bevestigend luiden, al valt er ook wel iets af te dingen op dit boek. Annette Portegies heeft naar eigen zeggen lang geworsteld met het bestaande beeld van Gilliams, maar heeft met behulp van close reading en door zich te concentreren op de vooroorlogse periode enkele belangrijke biografische sleutels gevonden waarmee ze dit relatief hermetische oeuvre van het slot kreeg. De belangrijkste vondsten (of zijn het toch projecties) hebben te maken met het feit dat Gilliams als kind mogelijk slachtoffer was van seksueel misbruik en voorts met het gegeven dat hij flink worstelde met zijn seksuele geaardheid. In Engeland en Frankrijk was er voor de oorlog in literaire kringen zeker ruimte voor (discussie over) homoseksualiteit, al dan niet openlijk, maar hoe zat dat in Nederland en Vlaanderen? Portegies laat hier wel echt iets liggen en had in elk geval de biografie over Jef Last, van Rudi Wester, kunnen raadplegen. In elk geval werd Gilliams volgens Portegies nooit de man die hij in wezen had willen zijn: ‘[…] zijn minderwaardigheidsgevoelens, zijn schrijfblokkades, de worsteling met zijn seksuele identiteit en zijn aanhoudende doodsverlangen kwamen erdoor in een nieuw licht te staan. Zonder zijn oeuvre te reduceren tot een slachtofferverklaring, want dat zou volstrekt onterecht zijn: het duidde de bittere noodzaak om zich te uiten – en tevens de onmogelijkheid om dat onbevangen te doen. Giliams spéélde de lijdende kunstenaar niet, hij wás het.’

De biografie is strak gecomponeerd rondom deze (nieuwe) kerngegevens en dat levert alleszins een overtuigend verhaal op. Maar het werd ook een verhaal waarin de periode 1939-1982 in ongeveer honderd pagina’s wordt afgedaan en dat is erg jammer. Zo wordt namelijk steeds duidelijker dat Portegies zich erg nadrukkelijk geconcentreerd heeft op de psychologie van de schrijver en nauwelijks aandacht schenkt aan de literaire en maatschappelijke Umwelt waarin de schrijver functioneerde. Terwijl hij toch behoorlijk actief was, zowel voor de oorlog als na de oorlog in het Vlaamse literaire leven.

Deze kanttekening doet niets af aan het feit dat Portegies een goed geschreven boek heeft afgeleverd, mooi geïllustreerd en fraai van typografie, dat inderdaad uitnodigt tot (her)lezen. Een volgende biograaf, die komt er vast, zal dan hopelijk de naoorlogse periode uitvoeriger behandelen en ook de onderzoeksresultaten van iemand als Filip de Ceuster meenemen. Deze jonge literatuurwetenschapper promoveerde niet lang geleden in Antwerpen op het vooroorlogse proza van Gilliams (alweer!) en leest hem met bij uitstek als een Vlaamse schrijver die, in de voetsporen van Hendrik Conscienceen August Vermeylen, voluit participeert in het proces van Vlaamse natievorming. Hij schrijft dat Gilliams in onze literatuurgeschiedenis is neergezet als ‘een naar esthetische perfectie strevende aristocraat van de geest wiens literatuur grotendeels losstaat van de maatschappelijke realiteit en de politieke actualiteit.’ Maar De Ceuster vraagt zich vooral af waarom Gilliams zelf zo actief heeft meegewerkt om dat beeld in stand te houden, bijvoorbeeld door teksten weg te laten uit zijn ‘verzameld werk’, terwijl er ook een heel andere lectuur van dat oeuvre mogelijk is. Het in 1955 onder de titel Vita Brevis verschenen ‘verzameld werk’, het ontstaan, de drukgeschiedenis, de receptie, verdienen volgens mij net zoveel aandacht als Elias en ik kan niet wachten op meer (biografisch) onderzoek.

Eerder verschenen op Biografieportaal