Een afwezige vader – A. den Doolaard

29 February 2012

Een knotsgek huwelijk met ene Daisy Roulôt, dochter van een Franse officier in het koloniale leger en de mogelijke moord op een van haar minnaars. Dat is toch wel de meest intrigerende verrassing van Dronken van het leven, de vlotgeschreven biografie over het leven van zwerver, schrijver en journalist A. den Doolaard, door historicus Hans Olink. Den Doolaards eerste, onmogelijke huwelijk eindigde in 1937 na zes jaar strijd en passie. Nog datzelfde jaar hertrouwde hij met de vijftien jaar jongere Erie Meijer (‘Wampie’) en werd de basis gelegd voor een mooi en lang huwelijk. Samen kregen zij twee dochters, Milja en Branda. Uit het eerste huwelijk was overigens al in 1935 ook een dochter geboren, Hélène Alida.
Den Doolaard, al vroeg uiterst zelfstandig geworden doordat hij nagenoeg vaderloos opgroeide, was op dat moment als schrijver nog volop in ontwikkeling. Hij debuteerde als dichter bij Stols met De verliefde betonwerker (1926), omarmde het vitalisme van Herman van den Bergh (‘Enkelingen zijn kracht, menigten verzwakking’) en H. Marsman en debuteerde in 1929 als prozaschrijver met de (sport)roman De laatste ronde. Tegelijkertijd ontwikkelde Den Doolaard, gezegend met een scherp observatievermogen en een groot rechtvaardigheidsgevoel, zich in de jaren dertig als een opvallende journalist en schrijver van boeiende reisreportages.
Het jonge bruidspaar reisde veel samen, die eerste jaren, zwerven vormde immers de belangrijkste motor voor Den Doolaards vooroorlogse oeuvre. Maar de schrijver-journalist werkte erg hard en had in wezen nauwelijks tijd voor zijn vrouw. De meeste bekende vooroorlogse boeken (De druivenplukkers, De herberg met het hoefijzer en Oriënt-Express) kwamen tijdens zijn huwelijk met Daisy tot stand. Was dit huwelijk een bevlieging geweest, of was er toch sprake van ware passie? De jonge Den Doolaard kende zeker impulsieve trekken en werd, behalve door een nerveus soort verlangen naar waarheidsvinding en een bijwijlen dolzinnige drankzucht, zeker ook door zijn temperamentvolle driftleven gestuurd. Hoe het ook zij, na 1937 verdwenen Daisy en Hélène geheel uit Den Doolaards leven. Zo leek het althans, maar toch laat Olink op enkele plaatsen in zijn boek doorschemeren dat er wellicht meer aan de hand is geweest.
In de eerste plaats is daar het vreemde verhaal van de bedrogen Nederlandse schrijver en journalist die op zekere dag ‘per ongeluk’ de minnaar van Daisy neerschiet, ergens in een herberg in Macedonië. Zijn vrouw deed vervolgens tot tweemaal toe een poging tot zelfmoord. De zaak werd in der minne geschikt na de verklaring van Den Doolaard dat zijn revolver per ongeluk af ging, dat hij niets wist van het overspel van zijn vrouw en er dus geen sprake was van eerwraak. Om niet geheel opgehelderde redenen werd die verklaring maar al te graag geaccepteerd, omdat de schrijver als een belangrijke propagandist voor Joegoslavië werd beschouwd.
Vervolgens is het uiterst opvallend en ook wel een tikje onbevredigend dat in de rest van de biografie Daisy nagenoeg geheel afwezig is en dat zelfs zijn oudste dochter nog slechts terloops ter sprake komt als het gezinsleven van Den Doolaard in de jaren vijftig wordt besproken. Blijkbaar komt Helene dan voor enkele korte logeerpartijtjes op bezoek in Hoenderloo, waar de hardnekkige zwerver dan na vele omzwervingen in Engeland, Amerika en Joegoslavië is neergestreken. Was er al die jaren dan toch contact geweest met Daisy en Hélène?
In de jaren vijftig is de naam van Den Doolaard als populaire schrijver in Nederland en ver daarbuiten definitief gevestigd. Hij werd geroemd om zijn werk voor Radio Oranje tijdens de bezettingsjaren en zijn boeken werden regelmatig herdrukt door Querido. Nogal wat werk verscheen ook in vertaling. Bij de critici heeft hij overigens, maar dat was nooit anders geweest, veel minder krediet. Met name zijn gebrekkige psychologische karaktertekening van zijn personages speelde hem telkens parten. Ook in de meest recente handboeken over Nederlandse literatuur wordt zijn naam nog altijd in één adem genoemd met o.m. Jan de Hartog, A.M. de Jong, Antoon Coolen en daar blijft het helaas bij. Nu de grote vertellers van de twintigste eeuwse Nederlandse literatuur, maar dit terzijde, de laatste jaren een eigen biografie hebben gekregen, hoop ik wel dat toekomstige literatuurhistorici hun oeuvres wat serieuzer zullen behandelen.
Pas als Olink de sterk autobiografische, psychologische sleutelroman Samen is twee keer alleen (1976) ter sprake brengt, over een gepassioneerde maar onmogelijke liefdesgeschiedenis, komt Den Doolaards huwelijk met Daisy en de verdachte dood van zijn liefdesrivaal, opnieuw in beeld. Olink schrijft dan: ‘Waarom herschreef Den Doolaard drieënveertig jaar later, toen hij vierenzeventig jaar oud was, de gebeurtenissen van die bewuste dag? […] Hij had het niet hoeven opschrijven en toch reconstrueerde hij het verhaal nu als een moord van een jaloerse echtgenoot, als een crime passionnel’. Had Den Doolaard inderdaad wroeging en wilde hij dat verwerken in wat zijn laatste roman zou blijken te zijn? Dat zou heel goed kunnen want de schrijver bleef na de oorlog sterk bekommerd om het lot van de mens. Hij behield, ondanks alles, zijn optimistische geloof dat enkele individuen in staat geacht moesten worden de loop van de geschiedenis een andere wending te geven en liefst een einde zouden maken aan het atoomtijdperk en de bewapeningswedloop. Hij hechtte bovendien steeds meer waarde aan het gedachtegoed van Albert Schweitzer die hem het besef bijbracht dat hij ‘als dakloze onder Gods sterrenhemel’ zich gewetensvol had te richten op eerbied voor het leven. Dat stelde hem ook in staat om op goede voet te verkeren met hen wiens overtuigingen ver van hem af lagen. Ongeveer zoals hij eerder trouw was gebleven aan zijn oude vriend en tijdgenoot Albert Kuyle, die zich helaas tot het fascisme had bekeerd. Als dat alles hem ernst was, dan moest hij toch zeker in het reine komen met de ‘moord’ die hij gepleegd had. En een betere verstandhouding met zijn eerste vrouw, in elk geval met zijn oudste dochter, lag dan ook voor de hand.
Niets van dat al wordt echter gerealiseerd en voor de lezer blijven dit twee levensgrote vraagtekens in een verder zeer overtuigende biografie. Dat Olink aanvankelijk zwaar leunt op het autobiografische oeuvre van Den Doolaard en op zijn memoires zoals verzameld in bijvoorbeeld Het leven van een landloper (1958) is hem dan ook graag vergeven omdat de bibliotheek en het archief van de schrijver in de oorlog immers werden geconfisqueerd door de Duitsers.
Dat Olink voor dit boek ook een andere vorm had kunnen kiezen, zoals bijvoorbeeld in zijn biografie Nico Rost. De man die van Duitsland hield (1997), wordt duidelijk in de fascinerende en spannende epiloog. Olink kiest hier voor de reportagevorm om o.a. te achterhalen hoe het Daisy en Hélène is vergaan. Dat blijkt, hoe summier de verzamelde informatie ook is, een verhaal van drank, agressie, eenzaamheid en teleurstelling te zijn. Daisy woonde jarenlang in grote afzondering ergens in het Massif Central in een caravan, omringd door meer dan 50 katten, raakte later danig in de war en is uiteindelijk eenzaam in een ziekenhuis overleden. Haar dochter woonde toen al lang niet meer bij haar en overleed zelf, onder niet minder trieste omstandigheden, in 2001.
Den Doolaards twee andere dochters hebben ooit hun vader nog wel aangeboden om hun halfzus voor hem op te sporen, maar hij weigerde dat. Hij meende dat hij, overigens zonder resultaat, al het nodige had ondernomen. Door hem verstuurde boeken en brieven kwamen als onbestelbaar retour. Toch krijgt Olink van iemand die Hélène in haar laatste jaren meemaakte, een plastic tasje met de schaarse restanten van haar bezittingen. Daarin zat een postzegelalbum met postzegels die van brieven van haar vader waren gescheurd, uit Belgrado, Wenen, Marokko en Den Haag. Olink besluit aldus zijn biografie: ‘Ze heeft de relikwieën jarenlang met zich meegesleept, als enige tastbare herinneringen aan een afwezige vader’.

Hans Olink, Dronken van het leven. Biografie van de zwerver, schrijver en journalist A. den Doolaard, Atlas Amsterdam 2011.

Gepubliceerd in Ons Erfdeel, februari 2012, p. 160-162.