Louis Paul Boon en het modernisme


Terwijl Louis Paul Boon achteloos aan zijn sigaret trekt, luistert hij met samengeknepen ogen naar wat zijn vakbroeder en tijdgenoot Paul de Vree hem te vertellen heeft. De mannen, beiden inmiddels van middelbare leeftijd, hebben in het revolutiejaar 1968 de status van heren van stand in de Repu­bliek der Letteren al ruimschoots bereikt en bevinden zich te midden van wat ander schrijversvolk en een bende vrolijke lezers, in een optocht die ge­hou­den werd tijdens een grote literatuurmanifestatie. Plaats en tijd van de opna­me: Wette­ren, zon­dag 8 september 1968, wanneer de verbeelding even de macht grijpt. In dit essay zal duidelijk worden gemaakt dat Boons aanvankelijke afkeer van De Vree voor een belangrijk deel te maken had met de oorlog en de afwikke­ling daarvan. Toch gaat het daarbij niet om een louter ideologische kwestie in de gebrui­kelijke zin van het woord, die bijvoorbeeld herleid zou kunnen worden tot Paul de Vree’s literai­re optreden tijdens en onmiddellijk na de bezet­ting. Uiteindelijk staat De Vree in Boons ogen voor een welbepaalde esthetische ideologie die, zoals ik zal betogen, wellicht nog het beste als romantisch omschreven kan worden. Het gaat Paul de Vree in zijn werk niet om het ‘onderzoeken’ van de maatschappelijke werke­lijkheid, maar om een persoonlijke visie die op hoogst authentieke wijze wordt verwoord. Aanvankelijk deels aan het gezicht onttrokken door quasi classicistische eisen inzake het universeel-menselijke en structureel evenwicht, wordt die romantiek door De Vree vervolgens verwoord in een ideologisch zwaar beladen nationalisti­sche retoriek van collectieve regeneratie. Om tenslotte te worden gerecycleerd tot een formalistisch modernisme, dat zuiver talig zou zijn, abstractie zou maken van een even contingente als bedrieglijke historische werkelijkheid en zich zogenaamd aan elke ideologie zou onttrekken. Het is dit modernisme van De Vree dat mede model heeft gestaan voor een bepaald, formalistisch soort modernisme in Vlaande­ren.