Alweer een biografie over Theun de Vries

9 February 2014

Theun de VriesHet is een duizelingwekkende reeks cijfers en feiten, voor wie leven en werk van Theun de Vries (1907-2005) wil bestuderen. Zijn leven beslaat nagenoeg de gehele twintigste eeuw en hij vervaardigde in die periode zo’n 160 boektitels en 1500 bijdragen aan tal van boeken en periodieken. Al op jonge leeftijd begon deze autodidact (het gymnasium zou hij niet afmaken) te publiceren. Reeds in 1925 verscheen zijn poëziedebuut en nadien verzamelde hij in een ommezien talloos veel literaire vrienden en mentoren om zich heen. De publicatie van Stiefmoeder aarde (1936) zorgde ervoor dat zijn naam definitief werd gevestigd. In diezelfde jaren dertig vond Theun de Vries soelaas bij het marxisme, dat hij nagenoeg zijn hele leven trouw zou blijven omarmen. Het betekende wel dat hij in de jaren veertig en vijftig een ongenode gast was in de Nederlandse Republiek der Letteren. Anderzijds was er in die naoorlogse jaren vermoedelijk geen enkele andere Nederlandse schrijver te vinden die zo’n indrukwekkend internationaal netwerk had. In de laatste decennia van zijn bestaan werd hem dan weer alle lof toegezwaaid en ontving Theun de Vries diverse onderscheidingen, literaire prijzen en andere vormen van eerbetoon. Maar hoe krijg je als biograaf vat op zo’n productieve en veelzijdige schrijver?

Twee jaar geleden waagde historicus Jan van Galen zich als eerste aan deze heikele onderneming. Hij wilde absoluut recht doen aan de veelzijdigheid van de maatschappelijk en politiek bewuste kunstenaar en aan de ontwikkelingsgang van diens schrijverschap. Voor de periode 1907-1945 had hij dan ook ruim 600 pagina’s nodig. Aan een tweede deel werkt hij nog altijd naarstig voort. Het zou flauw zijn om Van Galen’s project té ambitieus te noemen, maar een zekere onmatigheid kan hem niet ontzegd worden.
In die zin heeft Jos Perry, ook een historicus, in zijn jongste biografie van Theun de Vries precies het tegenovergestelde gedaan door een leven van bijna honderd jaar in nog geen vierhonderd pagina’s trachten te vangen. Voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij ook maar dertig pagina’s nodig en geen tweehonderd, zoals Van Galen. Dat kon Perry alleen maar doen door heel stevig te selecteren en door (zoals hij toegaf bij de presentatie van het boek) zwaar op Van Galen te leunen bij de behandeling van de periode van voor de oorlog. Omdat volgens Perry het zwaartepunt van het oeuvre van De Vries bij diens (verhalend) proza ligt, heeft hij zich daar ook met name op gericht. Dat was een eerste selectiecriterium. Bovendien heeft hij andere zaken die van belang zijn in een schrijversleven achterwege gelaten: ‘reizen, ontmoetingen, vriendschap, vijandschap, relaties, contacten met uitgevers, redacteuren, vertalers, enzovoort’.

Bij het schrijven van zijn biografie heeft Perry zich voorts laten leiden door de vraag ‘hoe de literator en de wereldverbeteraar in hem elkaar in de weg zaten – én hoe zij elkaar inspireerden’. Daarmee is meteen ook al de volledige lading van de titel van de biografie (‘Revolte is leven’) prijsgegeven: het is volgens Perry ‘de kortste samenvatting van [De Vries’] visie op de geschiedenis maar het is tegelijk een stelling over het individuele leven’. Wat Perry vervolgens heeft gedaan is heel trouw alle romans, biografieën en andere prozawerken in chronologische orde behandelen. Dat doet hij door de boeken (soms onderdeel van grotere projecten als de Wilt Tjaarda-verhalen, de Wiarda-cyclus of de cyclus De fuga van de tijd) nadrukkelijk in hun biografische context te plaatsen, door de inhoud kort te bespreken en (summier) stil te staan bij de receptie van de boeken. Verweven met dit verhaal is de reconstructie van het politieke denken van de Vries, zijn politiek-maatschappelijke functies en zijn bij tijd en wijle haast onvoorstelbaar gedreven partijdiscipline.

De vraag die bij dit alles opduikt, is of we dit boek een biografie moeten noemen of toch veeleer een overtuigende reconstructie van de ontwikkelingsgang van een veelschrijver? Want enerzijds leest het boek buitengewoon vlot als een overtuigende introductie op een wankel oeuvre met enkele hoogtepunten, anderzijds staan er weer teveel mooie biografische passages in het boek om het louter als geslaagde monografie van een gemankeerde schrijver te lezen. Een echt antwoord op deze vraag moet ik schuldig blijven omdat er nog teveel ‘buitenkant’ blijft bestaan, omdat episodes soms te vluchtig worden behandeld en omdat tal van details ontbreken.

Ik doel dan bijvoorbeeld op vriendschappen met schrijvers (waar zijn de Vlaamse auteurs, hoe goed kende hij iemand als Hella Haasse) of op de communistische uitgeverij Pegasus waar maar weinig over geschreven wordt. Veel minder in elk geval dan uitgeverij Van Loghum Slaterus. Maar laat ik nog een ander voorbeeld noemen: de vele vriendinnen van De Vries, die zichzelf een expert op het gebied van vrouwen noemde. Over die vluchtige relaties met vrouwen schrijft Perry: ‘Waren liefde en seks voor hem inderdaad “levensuitingen in de marge” vergeleken met zijn schrijverschap? Het zijn vragen die zich opdringen. Over de antwoorden kunnen we alleen maar speculeren”. Maar beredeneerd speculeren doet de biograaf vervolgens niet. Ook niet als hij vertelt dat De Vries begin jaren zeventig, als zijn vrouw op sterven ligt, tevens een vriendin te betreuren heeft die ernstig ziek is. Een vriendin die overigens enkele maanden na het overlijden van Aaf bij hem intrekt. Zeker als je weet dat De Vries na die episode de belangrijke roman De vrouweneter (1976) schreef en in 1996 nog aan Wim Hazeu (zijn destijds beoogde biograaf) schreef dat hij niet graag zou meewerken aan een biografie (‘Al dat gedonder met vrouwen, al dat gedoe. Daar praat ik niet over.’) kun je zo’n vraag nauwelijks onbeantwoord laten.

Zo heeft Perry met zijn beperkte zoeklicht (‘Revolte is leven’) meer aspecten van dit schrijversleven onbesproken gelaten. Wreedheid is zo’n begrip. De biograaf wijst geregeld op harde en wrede reacties van de De Vries op schrijvers of (partij)politieke gebeurtenissen, maar laat onbesproken of dit ook een onderwerp was in het privébestaan van de auteur. Behalve als hij opmerkt, haast terloops, dat de beroemde toespraak van Chroestjov uit 1955 hem meer raakte dan de dood van zijn eigen vader, kort tevoren. De Vries had immers maar liefst drie keer in zijn leven een lofdicht op Vadertje Stalin geschreven! Het zijn juist zulke voorbeelden die de roep om meer doen aanzwellen.

Maar deze kanttekeningen mogen niet verhullen dat Jos Perry een prestatie van formaat heeft afgeleverd door met vaste hand dit immens grote oeuvre van een buitengewoon complexe echtgenoot, vader, man, schrijver, historicus en communistisch partijdier te beschrijven en te karakteriseren als dat van ‘de metamorfose’. Aan het slot van zijn biografie licht Perry dit als volgt toe: ‘Enkel door zich los te scheuren, door de oude huid af te stropen, kunnen mensen worden wie ze werkelijk zijn, of behoren te zijn, vrij en soeverein’.

Wel jammer dat de Vries de oude huid van het marxisme zó lang heeft laten zitten en dat hij zich niet heeft kunnen losscheuren van zijn archaïsche taalgebruik, dan zou zijn oeuvre literair historisch bezien misschien veel belangwekkender zijn geweest. Maar een boeiend leven heeft hij gehad en dat is niet onopgemerkt gebleven.

Jos Perry, Revolte is leven. Biografie van Theun de Vries (1907-2005). Ambo, Amsterdam 2013, 394 pagina’s.